In haar uitspraak van 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1341) oordeelt de Afdeling over de vraag of iets als een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk moet worden gezien. De casus draait om een omgevingsvergunning voor de sloop van een bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning met bijgebouw in Broek in Waterland.
De nieuw te bouwen woning bestaat uit drie onderdelen: een middendeel met een bouwhoogte van 8,61 meter, een aangebouwd deel aan de noord- en oostzijde met een bouwhoogte van 7,71 meter en een aangebouwd deel aan de zuidzijde met een bouwhoogte van 5,61 meter. Het deel aan de zuidzijde is aan het middendeel verbonden door middel van een verbindingsgang met een plat dak en een bouwhoogte van 2,61 meter. De achtergevel van de nieuwe woning met de aanbouwen loopt ten opzichte van de huidige woning verder naar achter door op het perceel en de achterzijde komt dichterbij de achterliggende watergang Het Dee te liggen. In de aanvraag heeft de vergunninghouder het middendeel aangemerkt als het hoofdgebouw en de twee bouwwerken aan de noord- en zuidzijde als bijbehorende bouwwerken. Het college heeft dit ook zo aangemerkt.
De Afdeling is, in tegenstelling tot de rechtbank, van oordeel dat het college ten onrechte alleen het middendeel heeft aangemerkt als het hoofdgebouw, omdat in ieder geval de aanbouw aan de noord- en oostzijde ook onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw. Om te bepalen of de delen aan de noord- en oostzijde en de zuidzijde van het bouwplan bijbehorende bouwwerken zijn als bedoeld in het bestemmingsplan, moet, gelet op de definitie van het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’, eerst worden bepaald wat het hoofdgebouw is. Overeenkomstig de definitie van het begrip ‘hoofdgebouw’ gelden als cumulatieve eisen dat dit het gebouw is dat ruimtelijk èn functioneel, het belangrijkste gebouw is met het oog op de bestemming. De hoofdfunctie overeenkomstig de bestemming is "Wonen". Deze hoofdfunctie is ondergebracht in zowel het middendeel als in het deel aan de noord- en oostzijde van het bouwplan. Aan de hand van de bouwtekeningen die behoren bij het besluit stelt de Afdeling vast dat op de begane grond onder meer de keuken, woonkamer en studiekamer zijn gesitueerd. Deze functies lopen in het middendeel en het deel aan de noord- en oostzijde onafgebroken door. Op de eerste verdieping geldt dat voor een slaapkamer. Het deel aan de noord- en oostzijde maakt daardoor gelet op de definitie van het begrip ‘hoofdgebouw’ onderdeel uit van dat hoofdgebouw. Dat het vooraanzicht van het deel aan de noord- en oostzijde zich in enige mate laat onderscheiden van het middendeel, doet, gelet op vermelde cumulatieve vereisten, aan dit oordeel niet af.
Het college had bij de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 17.4.1 van de planregels dan ook in ieder geval ook de oppervlakte van het deel aan de noord- en oostzijde moeten betrekken. Op basis daarvan is ten onrechte gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 17.4.1 van de planregels. De Afdeling geeft opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hierbij zal het moeten bezien of er mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de kruimelregeling op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor om af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwplan. Indien het college van die afwijkingsbevoegdheid gebruik wenst te maken, moet het die afwijking deugdelijk motiveren.